over besliswijzer voorpagina van de redactie gegevens deelnemers standpunten debat opinie-peiling stemming help


 standpunten

Raakt de ruimte in Brabant op? Het standpunt van …

Werkplaats voor milieubouw ir. Wil Thijsen

"Ik denk dat het niet uw taak is om alleen gebouwen te bouwen, maar vooral om vrije ruimten te scheppen die de leegte bewaren.........."

Wim Wenders

Benadering van de vraagstelling
Iets dat op kan raken zal doorgaans een gedefinieerd volume hebben. Ruimte is een drie dimensionaal begrip, dat steunt op, gemakshalve gedefinieerd, horizontale en verticale componenten. De natuurlijke ruimte is, naar menselijke maatstaven (hoe "flexibel" die dan ook geworden zijn), in verticale zin, zowel richting atmosfeer, als richting aardkern in hoge mate onbegrensd.

Eveneens en gemakshalve kunnen we dus stellen dat de verticale ruimte onbegrensd is en, wil er sprake zijn van opraken van de Brabantse ruimte, dit alleen aan de orde kan zijn met de horizontale, 2-dimensionale ruimtecomponent.

Deze "horizontale ruimte" is het aandachtsveld van de ruimtelijke ordening, die dus per definitie onvolkomen laat staan 4-dimensionaal is, immers de tijdsfactor wordt hoogstens spronggewijs (bijvoorbeeld 10-jarige bestemmingsplannen) benaderd, maar kent niet het natuurlijke groeisysteem van lengte, breedte, dikte van mensen, dieren of planten.

De vraag waar het in wezen om gaat zou moeten luiden:

"is er voldoende ruimte-geschiktheid voor optimaal duurzaam leven van planten, dieren en mensen?"

Omgangsvormen met ruimte
Hoe geringer het mobiliteitsvermogen van organismen des te geringer is de kans op een goed ontwikkeld algemeen aanpassingsvermogen aan diverse levensvoorwaarden. De reeks van toenemende mobiliteit: ...mossen - paardebloemen - slakken - muizen - antilopen - zwaluwen - kent zijn analogon in de mensengemeenschap zowel per individu (tussen geboorte en sterven), als tussen beroepsgroepen, als tussen bevolkingsgroepen. De minst mobiele organismen en hun gemeenschappen zijn, doorgaans, het meest kwetsbaar in hun bestaansvoorwaarden. Als algemene benadering is dat de plantenwereld. Aan de kwaliteit en kwantiteit van deze biotische component is afleesbaar hoe de kwaliteit van de omgangsvormen van de dieren en de mensenwereld ermee is. De dierenwereld kan voor overbegrazing, verwoestijning en erodering zorgen, de mensenwereld voor ontbossing en vervolgens verwoestijning, erodering enz. (De Arabieren (de mensen liever gezegd) zijn niet de zonen van de woestijn, maar de vaders (aangepast naar prof.dr. V. Westhoff)).

Wanneer de levensvoorwaarden voor de plantenwereld (waarbij uiteraard de vraag naar de mate van natuurlijkheid gesteld en ingevuld moet worden) zich in een optimale en duurzame staat bevinden varen de dieren- en de mensenwereld daar eveneens wel bij, omdat beiden hun geboorterecht daaraan ontlenen. In het licht van dit relatie-systeem moet ook de uitspraak van de inmiddels zeer oude, befaamde Engelse landschapsarchitect Geoffrey Jellicoe gezien worden: "landscape architecture is the most comprehensive of all arts". (Dit ondanks een opborrelend gevoel dat zich tegen arrogantie pleegt te keren).

Aandacht dient vervolgens gegeven te worden aan de aard van de onderlinge relaties tussen de drie werelden, geplaatst in het kader van de werking van de factor tijd. Immers in organische zin, ondanks DNA-manipulaties en de kunstjes van mijn collega Herman, voldoen de plantensoorten die Linnaeus enige eeuwen terug beschreef nog steeds aan dezelfde kenmerken, datzelfde geldt voor de meeste diersoorten en zelfs voor de meeste mensensoorten. Er is dus een grote biotische constantie. Ook de termieten construeren nog immer dezelfde prachtige bouwwerken, terwijl wij in enkele eeuwen vanuit de holen, plaggenhutten in honderden meters hoge archiefkasten terechtgekomen zijn, zoeken we in vakantieperioden Bedoeienen-sferen op campings en zuigen we de weldadige benauwdheid van middeleeuwse steegjes in Romaanse-bastides in ons op. Er zijn dus duidelijke fase-verschillen opgetreden tussen die drie werelden en hun bewoners en tevens raken we aan een distributievraagstuk dat zegt: waar, in welke mate, willen we wat kunnen ervaren, kunnen maken? In hoeverre laten we ons leiden door inzichten die tot PGV (Plaats Gevoelig Vestigen) voeren, beter tot ruimte-gevoelig-vestigen (RGV)?

Op weg naar ruimtelijke geschiktheid
Deze vraag naar de ruimtelijke geschiktheid zal vooraf moeten gaan aan de formulering van ons, egoïstisch en functioneel ingerichte programma van eisen. In onze tijd moet "het milieu" ons volgen, terwijl het veel wijzer zou zijn het milieu te vragen of wij welkom zijn en of het weet om te gaan met hetgeen wij er op los laten.

Wij hebben daar wel wat op gevonden: de MER ("Mutter Erde Rhttelt"), een serieuze poging die nogal eens tekortschiet, omdat de onderlinge relaties tussen de gevolgen van onze voorgenomen activiteiten een andere balans (als die er al is) en een ander rythme hebben dan de milieucomponenten waarop ze los gelaten worden. (En de kwaliteit van de golfslag hangt immers af van "balance and rhythm" volgens o.a. leadbetter...). Er is dus sprake zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht van fase-verschillen, van relatie-armoede, van schaalverlies (i.p.v. schaalvergroting..), van explosief toegenomen afstandelijkheid, kortom van veel ongein. Ongein die tot veel en dikke rapporten leidt, tot een leesdruk die de oogkwaliteit doet afnemen en daarmee het zicht op de werkelijkheid...

In de natuurlijke plantenwereld is sprake van de volgende ontwikkelingsreeks (uitgaande van een bodemgesteldheid die het kiemen van plantenzaden toelaat, voldoende water, voldoende licht en lucht), successie genoemd, waarin vanuit een onbegroeid stuk grond (de relatieve "nul-situatie") pioniersoorten zich vestigen die in de loop van meerdere 10-tallen jaren geleidelijk aan vervangen worden door een veelheid van verschillend gebouwde soorten (van mossen, kruiden, grassen, struiken en bomen).

De "horizontale" 2-dimensionale ruimte is daarbij hetzelfde gebleven, de verticale ruimte, zowel boven-als ondergronds is sterk gegroeid en op een heel gedifferentieerde manier in gebruik genomen. Deze dynamische eindsituatie, climax-stadium genoemd, bestaat dan uit in elkaar overlopende etages van ruimtegebruikers, zowel van botanische- als van faunistische aard.

Dit volkomen bossysteem gebruikt de ruimte optimaal en duurzaam en kan daarom uitstekend als voorbeeld dienen voor onze menselijke ruimtelijke problematiek.

Een problematiek die naast de hiervoor aangestipte patroon-aspecten ook duidelijke kwalitatieve, als proces-aspecten te benoemen, aandachtsvelden kent. De veelsoortig gemaakte structuren, ons maakschap, die wij in de gegroeide structuren, het groeischap, hebben geplaatst, hebben hun meetbare afmetingen, maar daarenboven hun veelal veel minder meetbare nevenverschijnselen, als lawaai, stank, kortom allerlei reis-componenten.

Onze ruimte raakt m.i. niet op, zeker niet als we het "bos-systeem" op een ruimtegevoelige manier zouden uitbouwen, maar onze ruimte is wel verruist, het incasseringsvermogen voor de door ons opgewekte ruis-componenten wordt zodanig belast dat we van een kwaliteitsarme ruimte moeten spreken. We zien dan ook vele soorten gebreksverschijnselen optreden in de planten-, dieren- en mensenwereld. Niet de grenzen van de ruimte, maar de grenzen van de ruimtekwaliteit worden steeds manifester. Ruim dertig jaar gelden formuleerde Commoner zijn "Commoner Principle" wat inhield dat de groei van onze menselijke behoeften veel sterker was dan de groei van het aantal mensen. Anders gezegd: de nevenverschijnselen doen ons meer de das om dan de verschijnselen.

Meer informatie over deze organisatie

Overzicht van alle organisaties met hun standpunten